Ik luister naar de Vier Jaargetijden van Philip Glass. In het echt gehoord in het Muziekgebouw aan ‘t IJ op woensdag 14 maart 2012, uitgevoerd door de Amerikaan Robert McDuffie (viool) en het Amsterdam Sinfonietta orkest. Nu luister ik naar de uitvoering van McDuffie samen met de London Philharmonic Orchestra (conducting Marin Alsop). Wat ik nu hoor en lees in de toelichting is voor mij een directe vertaling van de kern van Yellow Fellow: de (wind)stille essentie te midden van een complexiteit aan stromen creëert ruimte voor het nieuwe.
De première van zijn megaopera Einstein on the Beach in 1976 maakte Philip Glass wereldberoemd as een heraut van de minimal music – een term die al spoedig misverstanden opriep en die in het promotiemateriaal van Glass- uitgever zorgvuldig vermeden wordt. Evenals zijn geestverwanten Steve Reich en John Adams is hij sindsdien verder afgedreven van het oorspronkelijke ‘minimalistische’ concept. Dat concept was gebaseerd op voortdurende herhaling met subtiele variaties. Uit op zich simpel toonmateriaal en met op zich simpele procedures, werden duizelingwekkende klankweefsels gecreëerd, dat kan op veel manieren, getuige de verschillende wegen die de grondleggers van meet af aan zijn ingeslagen. Logisch, want die eenvoud van materiaal en techniek vertelt niet het hele verhaal.
Zoals Reich aanknoopt bij Afrikaanse slagwerkmuziek en Joodse gezangen, put Glass uit een pantheon van zeer verschillende muzikale en muziekfilosofische invloeden. Zijn stukken zijn niet alleen de uitkomst van een enkele geslaagde vondst, maar van een optelsom die begon in de radiowinkel van zijn vader, waar hij als kind de muziek ontdekte. Daarna volgden de studies wiskunde en filosofie, compositielessen bij onder andere Darius Milhaud, Aaron Copland en Nadia Boulanger, een grondige bestudering van Indiase muziek, onderzoeksreizen naar Noord Afrika en de Himalaya en een intensieve samenwerking met theatermakers. Vaak neigt Glass’ muziek naar rock, niet in de laatste plaats door de stuwende ritmiek en zijn gebruik van elektronische klankbronnen. ‘Ik kan me uitdrukken met elektronica, maar ik houd ook van ene gewoon orkest’, verklaarde hij bij de première van zijn Eerste Vioolconcert, een genre waarin hij zich hoorbaar thuis bleek te voelen. Een tweede concert lag dan ook in de lijn der verwachting, al had Glass niet kunnen voorzien dat violist Robert McDuffie hem zou vragen een eigentijds antwoord op Vivaldi’s Vier Jaargetijden te componeren. Het verbaasde McDuffie zelf in zekere zin ook, want als conservatoriumstudent was hij een verklaard Glass-hater. ‘ We mochten zijn muziek graag afzeiken. Pure onwetendheid, is mij nu duidelijk. We kenden zijn werk gewoon niet. Het is makkelijk zijn formuleachtige structuur te parodiëren, maar niet het muzikale DNA ervan. ‘
De bekeerde McDuffie kreeg zijn concert. En heeft goede reden om ermee op missie te gaan; als er één Glass-stuk in staat is om eventuele afkeer van diens muziek te bezweren is het wel deze American Four Seasons. Vivaldi en Glass hebben genoeg raakvlakken: een vergelijkbare continue ritmische stuwing en dezelfde obsessieve herhalingen van notenreeksen. Het benaderen van Vivaldi’s klankbeeld ging Glass opmerking goed af. McDuffie had een paar specifiek eisen die prima in het concept bleken te passen: de obligate klavecimbelpartij moest door een synthesizer gespeel worden (ter verkrijging van ‘die oorspronkelijke Glasssound waar David Bowie zo dol op was’ zoals de violist uitlegt) en het slotdeel moest ‘echt een vette rock-en-roll-finale worden.
Overigens nam Glass de vrijheid om elk van de vier delen een inleiding van de soloviool mee te geven; verrassende, soms amper als Glass herkenbare muziek, die volgens de componist ook als zelfstandig vierdelig solostuk kan worden uitgevoerd. Voorts is het concert, ondanks de duidelijke Vivaldi-inslag, vintage Glass. Je hoort de typische golfbeweging van majeur en mineur drieklanken, de cyclische patronen, het raderwerk van over elkaar schuivende ritmische lagen. Soms duiken ritmische vertragingen of ‘cantando’ accentueringen in de melodievoering op, die het beeld veranderen van Glass als maker van mechanische, robotachtige muziek. De delen hebben geen titels – met opzet. De componist en violist kregen een meningsverschil over welke delen respectievelijk ‘ winter’ en ‘zomer’ uitdrukken, maar staan verder nog steeds op goede voet met elkaar’.
Uit Concerthall of the 21st Century. Muziekgebouw aan t IJ. Amsterdam Sinfonietta. De vier jaargetijden van Glass.
De innerlijke reizen, cross-overs en experimenten van Philip Glass die uitmonden in deze ritmische eenvoud raken mij diep. Los van alle woorden die er al aan besteed zijn, dit zoeken naar een eenvoud in complexiteit lijkt me een op het lijf gevoelde boodschap van YFiL.
Caroline van der Linden
31 maart 2012